We liggen al een paar dagen verwaaid. In de grote, nieuwe jachthaven van Ostseebad Kühlungsborn, zoals dit stadje voluit heet. Met twee viskotters vormen we een zwart en bruin stukje steiger. Dan heel veel wit polyester en helemaal aan de andere kant wat kleine plaatselijke vissers. Het is hier vooral érg badplaats. Langs de haven restaurants en dure winkels, dan de kilometerslange stadsboulevard, rechtdoor vanaf het strand langs de haven.
Ik lees over de geschiedenis van Kühlungsborn, dat al in de 18e eeuw badplaats werd voor de gegoede burgerij. Het is een lange aaneenschakeling van statige villahotels en pensions, fraaie lanen en prachtig aangelegde parken en tuinen, met in het midden van de stad het Stadswald, waarin dicht op elkaar onwaarschijnlijk hoge bomen.

In de jaren ’30 werden de Joodse villa’s onteigend. De nazi’s gingen hier baden en gebruikten een deel van de hotels als lazaret. In de DDR mochten de gehoorzame burgers hier ook heen. Dat moesten ze dan wel eerst verdienen.
We bekijken een kleine, indrukwekkende tentoonstelling bij de Ostseegrenzturm, waar in de DDR-tijd permanent bewaking zat. Panelen met knipsels en foto’s op een hek met prikkeldraad erop. Over de gelukte en de mislukte vluchten naar de vrijheid aan de andere kant van het water. En de onmenselijke instructies aan de grensbewaking van toen. Iets dat je ook als vrijwilliger, tijdens je vakantie, kon doen.

En nu? Mensen zijn vriendelijk hier, iedereen is op vakantie, de lucht is superschoon en de kust prachtig. Een genoeglijk, wat kneuterig, welvarend Ostseebad. Het heeft ook wel wat, een paar dagen rust hier. Langs de Steilküste wandelen, met het stoomtreintje naar Bad Doberan, het kloostercomplex daar bezoeken, taart eten.
Intussen verversen we om de paar uur de Windfinder-app, wordt het al beter? Want ja, we liggen hier wel verwaaid tenslotte.