In mijn halfslaap hoor ik golfjes, als in gesprek, kabbelend tegen het boord van het schip. Door de patrijspoort schijnt de zon, de zandbanken zijn verdwenen. Met een ruime oostelijke boog varen we om het kleine bewoonde eilandje Neuwerk heen. Onverwacht laten de stekken ons in de steek (prikken, zegt Frits). Rogier manoeuvreert ons ‘iets te spannend’ met behulp van kaarten op zijn tablet door de ondiepe wateren. We kruisen een dijkje waar bij eb paard en wagen naar Neuwerk gaan. Ver ten noorden van het eiland vol op zee draaien we bijna 180 graden en koersen de Elbe op naar Cuxhaven. Ons afscheid van de Wadden. Keurig afgemeerd wil er tot grote ergernis van Frits en Rogier een protserig motorjacht met een Hollandse stuurman aan onze bakboordzijde liggen. Tot drie keer toe adviseert Frits om een motorjacht verderop te kiezen, soort hoort bij soort, maar het gesprek komt niet op gang. Als een kwak meeuwenpoep kleeft het monster aan ons gangboord.

De volgende morgen 29 juni 10.00 uur draaien Frits en Rogier met een slimme ‘Urker spring’ het schip. Bij het palaver schetsten Frits en Rogier op een papiertje alle mogelijkheden van een lange spring aan de achtersteven. Rogier is nazaat van generaties binnenvaartschippers en leeft en vaart met een dektjalk. Een roer in zijn hand geeft hem rust. Voortdurend sparren Frits en hij over handige kennis rond zeilen en reparaties. Twee uur stroomopwaarts bereiken we de sluizen van het 125 jarige Noord-Oostzee Kanaal. Een uurtje wachten we tussen onrustig heen en weer varende bootjes, tot het witte licht verschijnt op de sluistoren. Al snel liggen we tussen een hoog vrachtschip en een lange vlonder die langs de sluiswand loopt. Niet veel later gooien we de tros over een bolder aan een kade bij Brunsbüttel.

Donderdagmorgen 09.00 uur varen we over het honderd kilometer lange kanaal aan de stuurboordwal richting Rendsburg. Brede rechte lijnen afgewisseld met een flauwe bocht en weelderig omzoomd door groene bomenwallen. Hoge stalen bruggen overspannen het water en met regelmaat verbindt een pont de twee zijden. In de middag statige vrachtschepen. De zon maakt ons loom. Na zeven uur varen zien we in de verte het ‘Schwebe Fähre’ een gondel hangend aan een spoorbrug. Het kleine wereldwonder brengt wandelaars, fietsers en zelfs enkele auto’s naar de overkant. Als we voorbijvaren hoor ik tot mijn verbazing en teleurstelling het Wilhelmus over het water klinken uit een toeristische uitspanning – der Schiffsbegrüssungsstelle – aan de voet van de veertig meter hoge constructie. Om 16.40 uur meren we af in de jachthaven van Rensburg. Nog één etappe en we zijn in Kiel. ’s Nachts hoor ik de regen tikken op het dak en sluit de patrijspoort.